De slaper van de Abdij van Roosenberg te Waasmunster

De Abdij van Roosenberg te Waasmunster

In 1237 verscheen aan de boorden van de Durme de abdij Roosenberg, een kloostergemeenschap voor zusters. Rond deze kloostergemeenschap groeide de kern van het dorp Waasmunster, in de betekenis van munster of klooster in het Waasland. De diepe godsdienstzin in de middeleeuwen stimuleerde vermogende gelovigen tot grote giften aan Roosenberg. Dit waren gulle weldoeners die tijdens hun leven of in hun testamenten aan de zusters gronden en goederen toebedeelden. Vooraan prijken de vorstelijke namen van Blanca van Castilië, koningin van Frankrijk van 1223 tot 1252, en van Johanna en Margaretha van Constantinopel. Ze schonken uitgestrekte landerijen aan de abdij. Deze vorstelijke mildadigheid kreeg navolging bij ridders en edelvrouwen van lagere adel en rijke patriciërs. In de oorkonden lezen we dat Wouter van Coudenborgh, uit een geslacht van grootgrondbezitters te Temse, Belsele, Rupelmonde en Tielrode, samen met zijn vrouw Clarisse, in 1249 renten schonk op zijn goed te Weert. In 1255 gaven Baudewijn van der Bruggen en zijn vrouw Clementia bij testament een grote som geld aan Roosenberg. Twee jaar later doet ridder Jacob van Pumbeke een aanzienlijke gift van landerijen in de wijk Hese te Waasmunster. Verder zien we ondermeer de namen van Aernout van Saemslag, Beatrix van Colanen, Mabelie van Volbrecht, Wouter van Voorhoute, Philips van Axel en Willem van Belsele, die de abdij verrijkten met grote sommen geld, huizen, met tientallen bunders akkerland, boomgaarden, weilanden tot ver in Zeeuws-Vlaanderen, en allerlei priviliges.

Door die talrijke giften beschikte de abdij, kort na haar ontstaan, over een belangrijk vermogen in landerijen en pachtopbrengsten. De aangroei van het vermogen van de abdij kwam ook voor een groot deel van de religieuzen zelf. De nieuw aangekomen novices en zusters waren tot in de 18de eeuw dikwijls telgen van adellijke geslachten.

De Slaper

Drie eeuwen beheer van goederen en alles wat daarbij kwam kijken hadden ervoor gezorgd dat de abdij Roosenberg in het midden van de 16de eeuw beschikte over een rijk archief. Ontelbare bullen, oorkonden, cijns- en rentebrieven, kwijtschriften, pachtregisters, vonnissen van de vierscharen, stapelden zich op. Omstreeks 1540 werd in een register opgetekend dat dit archiefmateriaal voor een groot gedeelte 'scoon, claer, onghecorrupteerd met volmaecten wassen seghele' was. Maar er waren anderzijds ook talrijke stukken die onleesbaar waren geworden en overgeschreven moesten worden.

Daarom besloot de toenmalige abdis Jozijne van Steelant in 1542 dat er een nieuw allesomvattend overzicht van de goederen van de abdij gemaakt moest worden. In 1548 was men het eens over de opzet van dit register. De samenstelling ervan werd in handen gegeven van Jacob Wittock, priester en kapelaan te Sint-Niklaas. Zo begon men in 1548 met het opstellen van de Slaepere, later kortweg Slaper genoemd. Het woord 'slaper' betekende in het Middelnederlands letterlijk een rentebrief die zijn kracht heeft verloren omdat er niet tijdig mee gevorderd is. In deze kontekst duidt het op een boek of register dat niet telkens behoeft te worden bijgewerkt, dat kan blijven rusten of 'slapen'. Het samenstellen van het register was een omvangrijk karwei en duurde tot 1557.

De Slaper is een kostbare oorkonde, een lijvig en zwaar register met de afmetingen van 37½ bij 26 cm. Het omvat 219 genummerde folios in prachtig handschrift, waarvan ongeveer 195 van mooi blank perkament. Later zijn daar nog een dertigtal folios van papier aan toegevoegd. Het lijvig en zwaar register telt dus ongeveer 440 paginas. pagina uit slaper

Er staan in vermeld alle eigendommen, renten en tienden die het klooster in bezit had in de tegenwoordige provincie Oost-Vlaanderen, namelijk te Elversele, Tielrode, Sint-Niklaas, Nieuwkerke, Belsele, Sinaai, Lokeren, Daknam, Eksaarde, Moerbeke, Stekene, Sint-Pauwels, Vrasene, Beveren, Melsele, Zwijndrecht, Verrebroek, Haasdonk, Kruibeke, Basel, Rupelmonde, Temse, Moerzeke, Hamme, Zele, Kalcken, Aalst, Oordeghem, Gent, Merkeghem; en in het tegenwoordige Zeeuws-Vlaanderen, namelijk te Axel, Beoostenblij, Hulst, SerPauwelspolder en Saeftinghe. De honderden stukken grond worden elk aangeduid met hun oppervakte, de goederen die het afbakenen, de namen van de leenmannen of pachters en de vierschaar waar het 'te wette gaet...'. De beschrijving der tienden is zeer uitgebreid en beslaat voor elke parochie waar grondeigendom van Roosenberg lag verschillende folios.

Toen men in 1548 begon met de samenstelling van de Slaper was de abdij, die toen dertig religieuzen huisvestte, op het hoogtepunt van haar materiële welvaart, voornamelijk dank zij haar uitgebreide grondbezit.

De Slaper heeft nu vooral betekenis als bron voor genealogisch onderzoek in het Land van Waas en het aangrenzende Zeeuws-Vlaanderen. Men vindt in het register een groot aantal personen: pachters, eigenaars en aangrenzende buren. Ook onderlinge verwantschappen, soms over drie generaties, zijn er uit af te leiden. Er worden personen vernoemd met hun vader en grootvader, of met hun echtgenoot of echtgenote. Zo kan men vanaf ca. 1550 soms twee of zelfs drie generaties in de tijd teruggaan, dus tot personen die geboren zijn in de tweede helft van de 15de eeuw. Veel personen in de Slaper zal men ook tegenkomen in de hoofdcijnsboeken; een unieke genealogische bron in het Land van Waas. Dank zij de Slaper is het mogelijk veel hoofdcijnsplichtigen te localiseren omdat hun woonplaatsen zijn weergegeven. Aanduiding van de grootte van het areaal landbouwgrond dat de pachters en eigenaren bewerkten geeft inzicht in hun welvaart. In dit verband is er ook aansluiting met de Penningkohieren uit de tweede helft van 16de eeuw, registers die, dank zij de inzet van enkele genealogen uit de Kring FV Land van Waas, bewerkt en toegankelijk gemaakt worden.